Auteur: Graham Nobel
Vertaling: Marion Diemel
Feitelijk heb ik Taiji Kase twintig jaar geleden ontmoet toen ik de gelegenheid had om met hem te praten over de ontwikkeling van Shotokan karate. Het was een fascinerend gesprek voor mij, maar helaas duurde het slechts iets van twintig minuten, en sindsdien heb ik altijd gewild om hem weer te ontmoeten, want Kase heeft zo ongeveer alles meegemaakt…. Gichin Funakoshi en zijn getalenteerde zoon Yoshitaka, de oude Shotokan dojo, de naoorlogse jaren en de competitie met andere stijlen, de oprichting van de JKA. meer dan 60 jaar ervaring met karate en budo.
Het duurde een hele tijd, en ik dacht dat Sensei Kase’s recente hartaanval het voorkomen had, maar toen hij een comeback stage gaf in België in mei 2000, zorgde ik voor een ontmoeting met hem en het volgende is een samenvatting van ons gesprek.
Taiji Kase is geboren in 1929 en hij begon zijn training in krijgskunst in judo op zesjarige leeftijd. Maar toen hij een jonge Mariene cadet van vijftien was, zag hij Gichin Funakoshi’s boek Karate-do Kyohan en dit wekte een interesse in karate die hem nooit meer heeft verlaten. Hij ging naar de Meijiro sectie van Tokyo om zich op te geven bij Funakoshi’s Shotokan dojo, en toen hij Yoshitaka Funakoshi traptechnieken zag uitvoeren — en hier gebaarde Kase “Maegeri-Mawashigeri- Yokogeri” Woesh! Woesh! Woesh! — was hij onder de indruk, en nog vastbeslotener om zulk een sterke vechtkunst te leren.
Op dat moment was Gichin Funakoshi opgehouden met lesgeven en gaf het leiderschap van de Shotokan aan Yoshitaka, zijn derde zoon: Yoshitaka kreeg een zegel waaraan dit gezag herkend kon worden. Meester Gichin gaf zo nu en dan nog wat instructie, want Kase herinnert zich één moment toen de oude meester hem toonde hoe hij een vuist moest maken. Dit was de vorm, die in Gichin Funakoshi’s eerste boek werd getoond maar tegen die tijd min of meer verouderd was, waarbij de wijsvinger niet is opgerold in de vuist, maar gestrekt zodat het rust op de muis onderaan de duim. Bij de eerstvolgende training merkte Yoshitaka het op en vroeg aan Kase “wie heeft jou laten zien om op die manier een vuist te maken?” Hoewel enigszins aarzelend antwoordde de jonge Kase dat het zijn vader was geweest. “Mijn vader heeft jou dat geleerd?” zei Yoshitaka voordat hij Kase’s vuist corrigeerde en zei dat die oude methode ‘boerenkarate’ was, maar hij zei dit alles in humoristische en goed bedoelde manier.
Yoshitaka was de hoofdinstructeur van de Shotokan maar hij werd terzijde gestaan door senioren: Genshin Hironishi (die een paar jaar eerder was teruggekeerd van het Chinese strijdfront), Yoshiaki Hayashi (die een model was voor Ten-no-kata in de 1943 Karate Nyumon) en Wado Uemura. Shingeru Egami, een andere van de leidende personen in Shotokan karate, was terug in Kyushu om het familiebedrijf waar te nemen. Hoewel dit bedrijf in problemen kwam na de oorlog, gedurende de oorlogsjaren was het een veelbetekenend bedrijf met zo’n honderd mensen in dienst en Egami was een behoorlijk rijke man. In ieder geval hield dit Egami in Kyushu, hoewel Kase dacht dat hij naar Tokyo zou komen zo nu en dan om voor korte perioden te trainen met Yoshitaka.
Er is een bekende serie van foto’s van Egami en Yoshitaka gemaakt laat in de dertiger jaren. Ik toonde Kase enkele van deze foto’s en hij zei dat ze enige tijd voordat hij begon bij de Shotokan genomen waren. Toen Kase Yoshitaka leerde kennen, was Yoshitaka iets zwaarder geworden en had een opmerkelijke buik. Hij was niet groot, of gespierd, maar hij had een kracht vanuit zijn hele lichaam, wat zijn karate zeer krachtig maakte. Yoshitaka’s stijl, zei Kase, was een ‘snelheid plus kracht’ karate.
Hoewel Yoshitaka gezond en sterk leek aan de buitenkant, leed hij al van kinds af aan tuberculose. In feite, zei Kase, “toen Yoshitaka zeven jaar oud was, kreeg hij te horen dat hij niet ouder zou worden dan twintig jaar. En toen hij twintig jaar werd, en eenentwintig, tweeëntwintig, was hij verrast, en hij kan zijn overleving, of een deel daarvan, hebben kunnen toeschrijven aan zijn beoefening van karate. Kase dacht dat Yoshitaka hier een of ander complex over had vanaf het moment dat hij zich realiseerde dat hij elk moment ernstig ziek zou kunnen worden en overlijden. Yoshitaka gaf les in de Shotokan in de komende jaren, maar Genshin Hironishi vertelde aan Kase dat hij de hele dag moest slapen of in bed rusten om zijn krachten te sparen voor de trainingen in de avond.
Taiji Kase heeft enige Yoshitaka verhalen vernomen. Er was een beroemde Shito-ryu instructeur van wie verondersteld werd dat die een ‘speciale techniek’ had die hem altijd de overwinning gaf. Toen hij deze tegen Yoshitaka gebruikte, werd hij geweerd en verscheidene meters achteruit geworpen door de dojo. Een andere bekende leraar, het was Kanken Toyama, zei dat Kase over een geheime ‘vleesverscheurende’ techniek zou beschikken. Yoshitaka zei tegen Toyama om die techniek op zijn dijspieren uit te proberen. Toyama pakte Yoshitaka’s dij maar er gebeurde niets. Yoshitaka zei dat hij beter zijn best moest doen: niets. Kase lachte onderdrukt als hij deze verhalen vertelde.
Ging het er hard aan toe tijdens de training bij de Shotokan in die tijd? Ja, want het was oorlog en de houding tegenover training was erg serieus. Er werd een hoop kumite geoefend, evenals gohon en sanbon kumite, en jyu-ippon, en er werd niets nagelaten om met de aanval te raken. Er werd een soort sanbon kumite gedaan in een ‘bestormende’ stijl waarmee je probeerde om je partner te krijgen. Raakten er mensen gewond tijdens de oefeningen? Oh ja. Soms kwamen er leerlingen van de universiteit naar de dojo en omdat ze vaak bedrevener waren, erg snel en sterk, was je erg bevreesd om tegenover ze te staan in kumite.
In 1945 werd de Shotokan vernietigd in een bombardement, gaf Japan zich over, en vervolgens overleed Yoshitaka, allemaal binnen enkele maanden. Karate training stopte voor een tijd, maar later begon het weer langzaam op gang te komen. Al in 1947 was er in Life magazine een artikel van twee pagina’s over karate beoefening in Japan, en toen ik dit aan Sensei Kase liet zien, herkende hij meteen de twee karateka op de hoofdfoto: Hiroshi Kamata en Gojuru Harada. In feite had karate het geluk te ontsnappen aan het Amerikaanse verbod waar judo en kendo in die tijd wel last van hadden. Volgens Kase gelukte dit omdat de karate groepen hun kunst omschreven als zijnde van ‘Chinese origine’ in plaats van Japanse, en daarom lieten de Amerikanen hen met rust.
Na de oorlog schreef Taiji Kase zich in bij Senshu Universiteit waar hij zijn training voortzette en de aanvoerder werd van het karate team. De Sensei daar was Genshin Hironishi en zijn training was hard. Toen hoorde Kase dat Shigeru Egami les gaf op Chuo Universiteit, en dus ging hij naar Chuo om ook met Egami te trainen (‘erg scherpe techniek’). In feite was de jonge Kase idolaat van karate, en toen ik hem een groepsfoto genomen in 1951 liet zien, wees hij naar iemand in de eerste rij (ik heb de naam niet meegekregen) en hij zei dat de bekende Tadao Okuyama gewoonlijk bij hem thuis overnachtte. Kase kwam in contact met deze persoon omdat hij werkelijk wilde leren van de raadselachtige Okuyama.
Er is hier een karate verhaal dat ik bijna vergeten had. Toen we aan het praten waren over de Shotokan in oorlogstijd, vertelde Sensei Kase dat Yoshitaka’s groep betrokken was bij de opleiding van geheim agenten. ‘De Nakano School?’ vroeg ik en Kase antwoordde ja, en hij benadrukte dat de autoriteiten naar Yoshitaka toe gekomen waren en hem gevraagd hadden om daar les te geven. Maar, vulde hij aan, sommige van Yoshitaka’s leerlingen adviseerde hem niet direct betrokken te raken, en daarom werd Tadao Okuyama gestuurd. Yoshitaka Funakoshi was officieel de instructeur, en hij is misschien wel een paar keer er heen geweest, maar het was Okuyama die het meest les gaf. “Wat leerde hij hun?” vroeg ik. “Dodelijke technieken!” antwoordde Kase.
Afijn, Kase studeerde met Tadao Okuyama in die naoorlogse periode en hij vertelde me dat Okuyama een ‘hele speciale techniek’ had. Toen ik er nader naar vroeg, schudde hij simpelweg zijn hoofd en glimlachte. Okuyama was inderdaad speciaal, en nog een keer kijkend naar de foto met al de verschillende Shotokan senioren zei Kase dat hij dacht dat Okuyama van alle generaties ‘de hoogste’ was. Op een gegeven moment was hij weggegaan naar de bergen om te trainen, en later raakte hij betrokken bij de Omotokyo sekte van het Shintoïsme, dezelfde sekte van het Shintoïsme die Morihei Uyeshiba beïnvloed had. Okuyama werd de lijfwacht van het hoofd van Omotokyo en leefde in de hoofdkwartieren van de groep, waardoor het contact met hem enigszins moeilijk werd.
Yoshitaka Funakoshi’s idee was dat het karate zich continu verder zou moeten ontwikkelen, en Okuyama nam dit idee heel letterlijk op : “Ontwikkel, ontwikkel, ontwikkel”, zei Kase. Hij geloofde niet in honderden mechanische herhalingen, maar was altijd op zoek naar de ware techniek, en Kase zei dat Okuyama een ‘speciaal soort kracht’ bezat, “niet van spieren, niet van kime, maar iets anders”. Een interessante nevenopmerking bij dit alles is dat Kase dacht dat Shigeru Egami sommige van Okuyama’s latere ideeën overnam. “Niet gekopieerd” zei Kase, “maar opgedaan”.
In deze naoorlogse jaren kwamen de verschillende karate groepen bij elkaar voor gezamenlijke training (kokan geiko) en vaak werden deze trainingen erg fysiek, speciaal wanneer er ook stijlrivaliteit bij betrokken was. Sensei Kase herinnerde zich de tijd in 1949 toen de Shotokan Universiteiten van het oosten van Japan naar Kyoto kwamen om de Universiteiten van het westen te ontmoeten: Ritsumeikan, Doshisha, Kansoi en zo verder; hoofdzakelijk Goju groepen, met misschien een paar van Shito-ryu. Kase weet nog dat vóór de kumite sessies begonnen de Shotokan senioren tegen de leerlingen zeiden dat dit ‘non-contact’ zou zijn, maar zij wilden dat het duidelijk begrepen werd dat wanneer zij zeiden ‘non-contact’ ze werkelijk ‘contact’ bedoelden. Omdat de Goju senioren zo’n zelfde peptalk aan hun leerlingen gaven, ontwikkelde de kumite zich snel in een soort van bloedbad, met vele van de deelnemers tegen de grond geslagen of bewusteloos, of met een paar tanden eruit.
Er werd een bijeenkomst uitgeroepen over de kwestie of kumite moest ophouden vanwege de voorkomende blessures. Sommige mensen wilden dit een halt toe roepen, maar Taiji Kase zei dat zolang als de mensen op konden staan ze door moesten gaan. Hoe dan ook, er werd overeengekomen dat de aanvoerders zouden moeten vechten, en Kase stond tegenover de aanvoerder van Ritsumeikan, die hij met succes neersloeg. Raakte hijzelf gewond? Nee, hij had geluk, want hij slaagde er maar net in om aan de haito van de man van Ritsumeikan te ontsnappen; deze vloog langs zijn hoofd, Kase herinnert zich dat deze door zijn haar ging.
Goju mensen waren ruw, herinnerde Kase zich, hoewel de Shotokan stijl, met zijn grotere bereik van de yoko geri en mawashi geri aanvallen, goed tegen hen werkte. Goju was meer een stijl voor dichtbij en in die tijd gebruikte het Goju karate niet zulke traptechnieken. Het was min of meer vanaf die tijd dat deze technieken zich verspreidden binnen het Goju.
Shotokan karate was niet erg georganiseerd in die tijd, maar de verschillende groepen of delen, groepen gebaseerd op de universiteit van Keio, Hosei, Waseda, Takushoku, Chuo en Senshu, slaagden erin om samen te werken. Kase slaagde voor zijn derde dan in 1949 voor een jury samengesteld uit senioren van alle universiteiten, en hij slaagde samen met Jotaro Tagaki van Chuo en Shimamura van Takushoku. Het leek allemaal wel goed te verlopen, maar natuurlijk waren er technische problemen tussen de groepen, alsook tussen degenen die in Japan waren gebleven in de jaren dertig en veertig en degenen die hadden gediend in China, Manchuria en andere delen van het Japanse rijk. In 1981 bijvoorbeeld, had Kase mij verteld dat toen Masatoshi Nakayama na de oorlog terugkeerde naar Japan zag hij jongere leerlingen yoko geri, mawashi geri en zo oefenen en zei “Dat is geen Shotokan karate!”. In België bevestigde Sensei Kase dat verhaal, en verklaarde dat Nakayama had gezegd “niet geaccepteerd, niet geaccepteerd”. Natuurlijk waren deze technieken tegen die tijd wijd verbreid aan het raken, en niet lang daarna nam Nakayama deze technieken op in zijn demonstraties.
In de vijftiger jaren begonnen de Shotokan onderdelen zich van elkaar los te maken, en Taiji Kase voegde zich bij de JKA als één van zijn senior leden. De manier waarop dit gebeurde: Kase had de universiteit verlaten en leefde in een voorstad van Tokyo, Hidetaka Nishiyama woonde in de buurt en deze probeerde Kase vaak over te halen om bij de JKA groep te komen. Kase hinkte op twee gedachten, want hij had zich ontwikkeld met de Yoshitaka Funakoshi, Hironishi groep, en hij vertelde me dat vele van Hironishi’s leerlingen hem probeerde te overtuigen om een eigen permanente dojo te stichten waar zij een vereniging konden vestigen om karate te trainen en te onderwijzen. Maar dat gebeurde niet, en dus voegde Kase zich bij de JKA, en dat gaf hem het leven in karate dat hij wilde.
De JKA van die tijd, de Yotsuya dojo was opgezet- werd voornamelijk gerund door Takushoku mannen. Ik vroeg aan Sensei Kase of dit voor hem moeilijkheden opleverde, komende van Senshu. Nee, zei hij, en dat kwam hoofdzakelijk door Masatoshi Nakayama. Nakayama had een goed hart en wilde dat iedereen samenwerkte, dus er was geen probleem. Taiji Kase was in feite een erg belangrijk lid bij de JKA. Hij was één van de bestuurders, hij was betrokken bij de opstelling van de eerste wedstrijdregels, en hij was een hoofdinstructeur, wat inhield dat hij verantwoordelijk was voor het opleiden van de eerste generatie van internationale instructeurs. Namen als Hirokazu Kanazawa, Keinosuke Enoeda en Hiroshi Shirai. Deze drie JKA kampioenen maakten met Kase een wereldtournee in 1965 en zij gaven demonstraties waar ze ook naar toe gingen. Terry O’Neill, ex-aanvoerder van het Britse karate team, had één van de vroege demonstraties gezien en hij vertelde me dat Kase duidelijk de leiding had, hij vertelde vaak een van de anderen om overeind te komen en met hem te werken, en soms takelde hij ze een beetje toe. “Dus zij zagen Kase als de leider?” vroeg ik aan Terry. “Oh ja”, antwoordde hij, “absoluut”.
De JKA begon instructeurs uit te zenden rond 1960, en Kase voegde zich een paar jaar later bij deze exodus. Hij gaf voor een tijdje les in Zuid-Afrika, en toen ging hij met zijn vrouw en dochters in Frankrijk wonen, wat zijn basis was voor de laatste dertig jaar. Het was Henry Ploe, de stichter van het Franse karate, die hem binnen bracht, en in dit alles was een element van verandering. Ploe had zijn zomerstage georganiseerd in St. Raphael en hij had Shirai geboekt om les te geven. Maar Shirai kon niet en hij zorgde ervoor dat er iemand anders kwam, en toen Ploe zag dat het Kase was, nou, eigenlijk voelde hij zich teleurgesteld. Ploe had Kase nog nooit ontmoet maar hij had foto’s van hem gezien in Karate, een zakboek in de oude serie Marabout Flash, en hij had geen goede mening gevormd over zijn techniek.
Maar hij legde zich neer bij de verandering van leraar en toen de les eenmaal aan de gang was, begon zijn mening snel te veranderen. Kase had een goede reputatie bij de leerlingen, en had in termen van karate ‘une technique formidable’. Aan het eind van de stage werd afgesproken dat Kase zou komen om les te geven in Henry Ploe’s beroemde dojo in het 5de Arrondissement van Parijs’ en Ploe schreef een artikel voor zijn Budo Magazine Europe met de titel ‘Dangers Sur Les Interpretations des Photos de Karate’, (gevaren in het beoordelen van karatefoto’s).
In feite was Taiji Kase heel strikt in kihon en kata, maar in kumite was zijn techniek een stuk vrijer. Het belangrijkste punt hier was de timing, beweging en het gebruiken van kracht op het juiste moment. Tommy Morris, de bekende Schotse karateka, die trainde in de dojo van Ploe, vertelde mij dat Kase in kumite verplaatsingstechnieken erg goed kon toepassen. Helaas blijkt er niet veel materiaal over hem te zijn uit die tijd. Ik heb een korte clip van hem waarin hij zich verdedigd tegen twee aanvallers in een demonstratie bij de Britse Kampioenschappen – hij lijkt ze makkelijk van zich af te schudden – en in een uitvoering van Meikyo kata in een IAKF Kampioenschappen een paar jaar later. In tegenstelling tot de kata die wij tegenwoordig zien, is Kase’s Meikyo niet overdreven of theatraal; de techniek is economisch maar sterk, en de beweging is vloeiend, zowel in zijn geheel als in de overgang van een techniek in de andere; de kata van een volwassen karateka, zou je kunnen zeggen.
Ik heb jaren gecorrespondeerd met Henry Ploe, en toen ik een paar geleden in Parijs was praatte we over de verscheidene Japanse Sensei die hij had overgebracht naar zijn dojo om les te geven in de jaren vijftig en zestig: Hiroo Machizuki, Tetsuji Murakami, Tsutomu Ohshima, Mitsusuke Harada, Taiji Kase. Henry zei dat hij vaak testte hoe sterk deze leraren waren door tegen ze te vechten vlak nadat ze gearriveerd waren. Hij had bijvoorbeeld Murakomi geraakt met een kisami tsuki, waarbij hij bult ter grootte van een klein ei op zijn voorhoofd achterliet. Had hij kumite gedaan met Kase? Oh ja. Henry had vele jaren judo gedaan en daarom ging hij na enkele momenten er in en probeerde een judoworp. Maar Kase bewoog niet – “Hij was als een rots” – en toen Henry zijn greep los liet en terug probeerde te bewegen, werd hij geraakt door een zijwaartse trap van Kase waardoor hij dubbelklapte. “Ok”, had hij gezegd tegen Kase, “nu weet ik wie de sterkste is!”
Ik vroeg hiernaar bij Sensei Kase en hij onderdrukte een lach. Ja, dat was gebeurd. Ploe had judo gedaan, maar hij was ook een ervaren judoka, en “Japans judo is van erg hoog niveau”.
Ploe vertelde aan het Franse magazine Bushido: “Sensei Kase is alleen maar een kleine man maar wel één die zich meester had gemaakt van het gevoel voor gevecht. Zijn exceptionele waarde ligt in het feit dat hij twee vormen van karate beoefent. Eén is gebaseerd op het gevecht, de andere op het beoefenen van de grondbeginselen. Een ander voordeel is dat hij een simpele strategie heeft: hij past zich aan aan zijn tegenstander. Hij ziet die opening en, geholpen door zijn gevoel voor timing, gaat hij er in. Wat zijn kracht ondersteunt, is zijn ervaring van echte strijd. Hier is een voorbeeld. Verschillende keren was ik getuige van de speciale trainingen tussen hem, Shirai en Enoeda, waarin zij werkten aan vechten. Als het bereik en de snelheid van de andere twee hen in staat stelden hem te raken, dan ging Sensei Kase meteen een versnelling hoger. Zij namen dan weer afstand. Geloof me, deze trainingen waren me wat! Zij hielpen mij te begrijpen wat vechten is in karate, en echt vechten, zelfs als de regels nog steeds gerespecteerd worden. Daarenboven, mij lijkt het dat zijn judo ervaring hem helpt. Hij heeft goed in de gaten op welke manier het lichaamsgewicht zich gedraagt bij verplaatsing. Hij weet wanneer de tegenstander wel of niet kan aanvallen, dat wil zeggen wanneer de tegenstander zijn lichaamsgewicht verplaatst, kan hij niet aanvallen. Dat is het moment waarop Sensei Kase zijn befaamde diepe aanval inzet. Ik denk dat judo aanwezig is in zijn manier van vechten. Ik herinner me dat toen hij in Frankrijk arriveerde, de Franse karateka beïnvloed waren door de Shukokai stijl, met een gevechtshouding waarbij het gewicht heel erg op het voorste been rustte, en natuurlijk vond hij het leuk om deze ongelukkigen te werpen. Maar probeer niet hetzelfde met hem. Hij kan niet omver gegooid worden. Zo nu en dan trainde ik met de verschillende experts die ik naar mij dojo bracht. Met enige ervaring in judo kon ik ze soms verrassen en zo nu en dan wierp ik ze. Maar dat is me nooit gelukt met Kase. Hij is als beton. Voor mij is hij de beste vechter die ontmoet heb. Hij houdt van vechten en slaat nooit een strijd af. Hier is een ander verhaal. Ik weet niet of Franse karateka zich Baroux herinneren. [Patrick Baroux was Europees karate kampioen in de jaren zestig.] Ik mocht hem erg graag en ik was geraakt door zijn overlijden. Hij was een geweldige kampioen. Hij trainde gewoonlijk met mij. Op een dag, toen hij terugkwam van de Europese Kampioenschappen waar hij de titel had gewonnen, zei hij tegen mij: “Weet je, ik denk dat ik Sensei Kase kan verslaan. Ik zou dat graag willen proberen.” De strijd vond plaats in de dojo, vlak bij de ingang. Hij liet Baroux twee of drie technieken doen, en sloeg toen toe. Hij maakte gehakt van hem, als het ware. Later vertelde Baroux mij: “Ik zou het nooit geloofd hebben. Wat een man!”
Nadat zijn contract met Henry Ploe afgelopen was, ging Kase in zijn eentje verder en gaf stages door heel Europa. Hij was nog steeds bij de JKA en bleef daar tot de karate-politieke problemen van de jaren tachtig, toen hij een eigen organisatie opzette. Zoals Henry Ploe zei was Kase nooit een politicus of een kruiper. Hij wilde gewoon karate beoefenen, en deze breuk gaf hem de mogelijkheid dit te doen op de manier die hij wilde. Kase had jarenlang geen permanente dojo gehad, omdat hij de voorkeur gaf aan reizen door Europa (of waar dan ook) om stages te geven, hoofdzakelijk aan zwarte banden. Zelfs op zeventigjarige leeftijd deed hij dat meest van de weekenden totdat hij een hartaanval kreeg vorig jaar. Natuurlijk was dat een zware terugslag, maar na ongeveer negen maanden gaf hij een comeback stage in Parijs in februari, welke door 200 zwarte banders werd bijgewoond. Een paar maanden later was er de Hasselt stage, waar wij elkaar troffen.
Ik zag Sensei Kase voor het eerst lesgeven in Londen in 1981 tijdens een stage voor de Karate Union of Great Britain. Hij behandelde kata en het was interessant te zien hoe hij de vorm apart nam en dingen toonde als de beste houding van het lichaam in relatie tot de tegenstander. In Hasselt ging de stage over enkele vooraf bepaalde kumite technieken en aanvalscombinaties, maar Kase concentreerde zich hoofdzakelijk op de grondbeginselen: houding, ademhalings-, verdedigings- en blokkeringstechnieken. Hij begon zijn eerste training met het oefenen van de openingsbewegingen van Sochin kata, daarbij werkend aan kime en contact houden met de grond, en hij legde uit dat je je in zo’n positie je moest voelen “alsof je tweehonderd kilo woog”. De les behandelde een volgorde van open hand (shuto) bewegingen, eerst langzaam met gecoördineerde ademhaling – dit lijkt op Goju beoefening – en dan snel, met scherpe kime. Toen hij bezig was met blokkeringstechnieken, liet Kase de deelnemers eerst de blokkeringen oefenen met beweging over de volle lengte en met maximale kracht, en daarna moest de beweging gereduceerd worden, eerst tot een beweging over de halve lengte, en dan tot slechts een paar centimeter – waarbij nog steeds de kracht werd behouden. In een gevecht zou je niet de tijd hebben om een blokkeringstechniek over de volle lengte toe te passen, maar zelfs met korte afstand blokkeringen zou je in staat moeten zijn om het been van de tegenstander pijn te doen, of om de tegenstander weg te stoten met de kracht van de blokkering. Kase vertelde aan zijn leerlingen dat dit een ‘snelheid plus kracht karate’ was, en hij legde ook uit dat je in kumite in staat zou moeten zijn om ‘van nul tot honderd procent’ te gaan van het ene op het andere moment.
Kase drukte zijn volgelingen op het hart dat de hun karate een ‘Budo karate’ was, en toen ik later met hem sprak was ik onder de indruk van hoe hij kennis van zaken kon spreken over de grote verscheidenheid van Japanse budo. Hij sprak over kendo, over judo, en over beroemde judomannen als Kyuzo Mifune en Masahiko Kimura, welke hij beide persoonlijk had gekend; over Morishei Uyeshiba en Aikido, (wat hij samenvatte als ‘Daito-ryu plus Shintoïsme’); over figuren als Yukiyoshi Sagawa, de negentig jaar oude expert in Daito-ryu en die een paar jaar geleden overleed en van wie sommigen dachten dat hij beter was dan Uyeshiba, (sommigen zeggen tweede ten opzichte van Takad’, vermelde Kase). Toen zijn senior leerling, Dirk Heene, vertelde over een vriend die was getraind in Hakko-ryu Ju-jutsu, was Kase in staat om de wortels van Hakko-ryu uit te leggen. Natuurlijk was hij zich volledig bewust van de andere stijlen van Japans karate, en hij kende velen van de leidende personen in de Japanse karate wereld; Mas Oyama bijvoorbeeld, die hij had gekend in de naoorlogse jaren, waarin zij korte tijd samen hadden getraind in judo.
Tijdens het lesgeven, was Kase vriendelijk en geduldig. Begrijpelijkerwijs spande hij zich niet te veel in, maar toen hij een paar technieken liet zien, was hij verbazingwekkend scherp, zeker voor een éénenzeventigjarige die aan het herstellen is van een hartaanval. De lessen waren alleen voor zwarte banden, en de meesten daarvan hadden meer dan twintig of dertig jaar ervaring in karate achter de rug. Sommigen waren van andere organisaties gekomen, vaak nadat hun competitie carriëre geëindigd was en dat zij zich bewust waren geworden van een gebrek aan diepte of richting in hun training. Met Kase, vertelden sommigen mij, hadden zij een nieuwe weg vooruit gevonden.
Ik beoefen geen Shotokan karate, en ik kan niet oordelen over de verschillende organisatie die erin les geven, maar de Kase groep leek mij erg loyaal, en Taiji Kase’s invloed positief. Na al de trainingen en examens, en een lange, drukke dag voor Sensei Kase was er een maaltijd, en hier had ik de mogelijkheid om met hem te praten voor een paar uur en om al mijn vragen te stellen. Hij was recht door zee en beminnelijk, joviaal zou je zelfs kunnen zeggen. Toen de maaltijd voorbij was, reed Dirk Heene mij, en Kase en zijn vrouw terug naar onze hotels. Kort voordat we bij mijn hotel arriveerden, vroeg Kase mij over de Britse karateka die hij kende uit de jaren zestig: Bob Poynton, Andy Sherry, Terry O’Neill, Frank Brennan. Trainden zij nog steeds? Ja, zei ik, dat deden ze. Dat was goed, zei hij. Ze waren van elkaar gescheiden nu in verschillende organisaties, maar zij waren nog steeds allemaal één Shotokan familie, en iedereen zou zijn karate sterk moeten houden.
We arriveerden bij mijn hotel. En ik kan me Sensei Kase’s laatste woorden herinneren toen ik uitstapte en afscheid nam. “Denk eraan”, zei hij, “als je ze ziet, zeg tegen ze dat ze moeten blijven trainen!”.
Graham Nobel 2000
Meer lezen over Sensei Kase? Kijk eens op de site van Kase Ha Nederland.